This site uses cookies.
Some of these cookies are essential to the operation of the site,
while others help to improve your experience by providing insights into how the site is being used.
For more information, please see the ProZ.com privacy policy.
This person has a SecurePRO™ card. Because this person is not a ProZ.com Plus subscriber, to view his or her SecurePRO™ card you must be a ProZ.com Business member or Plus subscriber.
Affiliations
This person is not affiliated with any business or Blue Board record at ProZ.com.
Services
Translation, Interpreting, Editing/proofreading, Voiceover (dubbing), Subtitling, MT post-editing, Transcription, Training
Expertise
Specializes in:
Advertising / Public Relations
Art, Arts & Crafts, Painting
Certificates, Diplomas, Licenses, CVs
Cinema, Film, TV, Drama
History
Also works in:
Poetry & Literature
Education / Pedagogy
More
Less
Rates
Portfolio
Sample translations submitted: 1
Dutch to Albanian: Nelleke Noordervliet over Coetzee General field: Art/Literary Detailed field: Poetry & Literature
Source text - Dutch Nelleke Noordervliet over Coetzee
Op 17 mei 2010 sprak Nelleke Noordervliet in de Philharmonie in Haarlem over het leven en werk van Coetzee tijdens een avond over de Zuid-Afrikaanse schrijver. Hieronder de tekst van de lezing.
Begin jaren 80, in de tijd dat we met honderdduizenden demonstreerden tegen de plaatsing van kruisraketten in onze achtertuin bedoeld om de dreiging van het Sovjet-blok te pareren, las ik Waiting for the Barbarians. Het was mijn eerste kennismaking met het werk van Coetzee. Ik was onder de indruk van zijn stem.
Een vrij ongrijpbaar maar wezenlijk onderdeel van het schrijven is het vinden van de tone of voice, de stem. Soms ontbeert een roman een stem. Hoewel het een geslaagd produkt kan zijn: personages in orde, dialogen prima, constructie stevig, thematiek uitgewerkt, dan nog kan de roman als geheel bloedeloos blijven, niet haken, niet raken, je geen millimeter uit het lood slaan. Dat zit hem in de stem, niet te verwarren met het begrip ‘verteller'. De stem hoeft niet warm te zijn of geanimeerd. Hij kan koel zijn, afstandelijk, nuchter. De stem klinkt en zingt, prevelt en fluistert, roert een trom, of is van staal. De stem trilt door in de ziel van de lezer.
Coetzee's stem zat in mijn geheugen, maar ik volgde hem niet meteen op de voet. The Master of Petersburg bond me pas voorgoed aan Coetzee. Het is niet zijn bekendste roman, ook niet zijn toegankelijkste. Daarna heb ik al zijn romans tot dan toe gekocht en gelezen en herlezen. Disgrace was de eminente bevestiging van een ongemakkelijke waarheid die Coetzee door middel van zijn fictie de lezer - en zichzelf - voorhoudt. Ik was juist in die jaren een paar maal in Zuid-Afrika en ervoer het effect van de roman op de gemeenschap waarin hij speelt. In de discussies met blanke Afrikaners bleek hoezeer ze worstelden met de aanpassing aan de veranderde omstandigheden. Hoe ze worstelden met schuld en verantwoordelijkheid. Hoe ze zich voortdurend rechtvaardigden. Hoe ze het onrecht dat hen werd aangedaan weigerden af te zetten tegen het onrecht dat ze zelf anderen aandeden. Ik probeerde erachter te komen hoe Coetzee het doet, wat er gebeurt, waar het gebeurt. Pathos en effectbejag zijn hem vreemd. Hij haalt de lezer binnen, stukje bij beetje als een goede visser. Hij is een slimme vos, hij laat zich niet betrappen. Hij ontsnapt. Hij is de Houdini van de literatuur.
Ontsnapt hij aan de dwangbuis en de valkuil van de autobiografie?
De drie romans Jongensjaren, Portret van een jonge man en Zomertijd zijn niet autobiografisch in oppervlakkige zin. Ze zijn geconstrueerd, gefictionaliseerd. Ze mengen de kenmerken van twee genres. Zomertijd vertoont zelfs de kenmerken van een derde: het ‘making of' genre. De biograaf van de auteur Coetzee leegt zijn la met losse aantekeningen van het personage Coetzee zelf, verslagen van interviews met ex-minnaressen en kennissen, het materiaal voor wat een levensbeschrijving moet worden. Het is een afgeleid produkt. Geen echt boek, maar de mogelijkheid ertoe. Hoe voorlopig en onaf ook: toch een boek. Op de titelpagina staat de auteur vermeld: J.M. Coetzee. We denken hier in Haarlem aan de Droste-verpleegster.
De drie autobiografische romans leren de auteur kennen als mens voor hij als schrijver bekend werd. Het verborgen leven van Jezus. Ze geven de visie van de schrijver op zijn jongere ik via de blik van anderen, de verteller, de biograaf, de geinterviewden. Coetzee leent de stem van een ander om het verhaal van zijn jeugd en jonge jaren te vertellen. Hij schept daarmee een grote distantie. Hij roept onbetrouwbare getuigen op. De vraag is of die getuigen nog onbetrouwbaarder zijn dan de autobiograaf zelf. Ze zijn in ieder geval op een andere manier onbetrouwbaar. Stevent de dubbele onbetrouwbaarheid net als de dubbele ontkenning af op een bevestiging, op de waarheid, op de dieper liggende waarheid?
Ik wantrouw van harte de autobiografie of autobiografische romans. De schrijver zit verborgen in zijn ‘gewone' fictie en dat is mij genoeg. Niemand hoeft te weten hoe en waar de fictie aansluit op het leven van de auteur. De schrijver zelf is niet interessant omdat hij schrijver is. Zijn persoonlijkheid is evenzeer een biografie of een autobiografie waard als de bakker op de hoek, die eerlijk werk aflevert en met hart en ziel in zijn kadetten zit. Helaas hebben veel hedendaagse lezers de onhebbelijke behoefte de vruchtbare aarde van de verbeelding te zeven op zoek naar het stofgoud van de werkelijkheid. De persoonlijkheidscultus doet het werk verdwijnen achter de man.
De onhebbelijke behoefte van de lezer wordt niet zelden gedeeld door de schrijver zelf. Hij is mens en niets menselijks is hem vreemd. Veel schrijvers hebben dus als alle mensen de weerzinwekkende neiging voornamelijk over zichzelf te praten en daarbij zichzelf beter, intelligenter, socialer, of juist autistischer en excentrieker voor te stellen dan ze in werkelijkheid zijn. Schrijvers mythologiseren het eigen ik met grote toewijding en verdienen er hun brood mee. De produkten van die folie à deux van zelfmythologiserende schrijver en op het echt-gebeurde beluste lezer vormen - uitzonderingen daargelaten - het literaire equivalent van het roddelblad.
Autobiografisch werk van een auteur die zo overduidelijk heeft laten blijken als mens niet in het centrum van de belangstelling te willen staan, die op het anecdotische af een sociaal talent mist, moet desondanks worden geplaatst a. in de traditie van de zelfonthullingsautobiografie vanaf Augustinus en b. in de hedendaagse persoonlijkheidscultus. Als de persoonlijkheidscultus voornamelijk valse authenticiteit oplevert, moet die in evenwicht worden gebracht door de oprechte authenticiteit van genadeloos zelfonderzoek. De ik-vorm is daarvoor inmiddels te besmet, te zelfverheerlijkend of te therapeutisch. De keuze voor de distantie van een verteller is daarmee plausibel. Autobiograaf trekt de jas van de biograaf aan. Maar de dreiging van geperverteerde ijdelheid of de koketterie van agressieve bescheidenheid is nog niet afgewenteld. Daarvoor moet ook duidelijk een spel met de waarheid worden gespeeld.
Het is de spanning van de weerbarstige poging openlijk het eigen ik te behandelen als een romanpersonage in het volle bewustzijn van alle valkuilen waarin de auteur/autobiograaf kan trappen, die de lezing van de drie autobiografisch getinte boeken van Coetzee zo raspend en stekelig maakt, een ervaring die literatuur over het algemeen zelden oproept.
Het kind in Jongensjaren krijgt nog de meest traditionele behandeling. Het is duidelijk dat de jongen intelligent, gevoelig en bijna overbewust is van zichzelf. Er loopt voortdurend een strenge innerlijke meester mee met het kind, die niet alleen het eigen handelen maar ook dat van vader en moeder beoordeelt en becommentarieert. Of die strenge meester de latere auteur is, die de sensitiviteit van de jonge John inkleurt dan wel een eigenschap van de jongen zelf, blijft zorgvuldig in het midden. Het wat eenzelvige kind heeft wel degelijk vriendjes, is tot op zekere hoogte een sociaal wezen.
Door het schild van strenge zelfobservatie dringt opeens een ongefilterde emotie heen zo teer en kwetsbaar, dat het de drie boeken lang op de achtergrond blijft klinken: de liefde voor de plek, de plaas, waar hij niettemin niet thuishoort. ‘Maar in het diepst van zijn hart weet hij wat de boerderij op haar manier ook weet: dat Voëlfontein aan niemand toebehoort. De boerderij is groter dan zij allemaal.' Het is een verspilde, bittere, onbeantwoorde liefde voor het land waar de blanke Afrikaners thuiszijn maar niet thuishoren. Dat laatste wordt niet zozeer veroorzaakt door de immigratie die al zolang gelden heeft plaatsgevonden als wel door de machtsuitoefening van de blanke Afrikaners over de rest van de bevolking. Maar de plaas staat voor meer. De liefde van John is ook een verspilde, bittere, onbeantwoorde liefde voor de wereld, voor het leven. Schaamte is het resultaat.
Het motto van Portret van een Jongeman is niet voor niets een strofe uit Goethe: "Wer den Dichter will verstehen, musz in Dichters Lande gehen'. Het land is de sleutel tot de schrijver en zijn werk. De moeizame verhouding tot het land drijft de jonge wiskundige die later schrijver zal worden Zuid-Afrika uit. Uiteraard is het motto voor meerdere uitleg vatbaar. Om de schrijver te begrijpen, moet je doordringen in het landschap van zijn geest, dat hij ontvouwt in zijn werk. De schrijver is kenbaar in zijn werk.
Uit de wereldse biografische feiten van Coetzee weten we dat zijn verblijf in Londen niet helemaal is verlopen als hij in Portret van een Jongeman schetst. Het doet er niet toe. We zijn allang op een ander niveau van de autobiografie aangeland, daar waar fictie een sterker middel is om de werkelijkheid te beschrijven dan feiten. Het is de ultieme verdediging van de roman als genre. De jongen uit Jongensjaren wordt man en leert zichzelf kennen, maar niet liefhebben. De werkelijkheid en het verwachtingspatroon dat hij van zichzelf heeft lopen te ver uiteen. Van de twee keuzes die een mens dan overblijven: zelkfkastijding of het verwachtingspatroon bijstellen is er voor de verteller maar een mogelijk. De zweep erover.
In Zomertijd is de biograaf van Coetzee aan het woord. Hij interviewt oude kennissen van de inmiddels bekende schrijver. De distantie die in de eerste twee boeken de normale fictionele distantie van de verteller had, wordt nu nog groter. Het licht wordt via een spiegel gestuurd. Het is het licht van de maan. Net zo spookachtig en indirect. Het beeld van de jongen, die man werd en terugkeerde naar zijn land en zich voorbereidt op het schrijverschap krijgt geen zachtere trekken. De biograaf weet niet wat hij met het materiaal uit de aantekeningen en de gesprekken aanmoet. Was dit nu de bekende schrijver? Schaamte wordt niet meer meegedeeld maar is de vorm waarin het boek tot de lezer komt.
Hoe verhoudt de schrijver zich tot de ander? Dat heeft de zogenaamde biograaf trachten te achterhalen. Als schrijven een vorm is van contactzoeken schrijft hij dan vanuit een tekort of vanuit overvloed? Schrijven/lezen is een uitermate intieme gebeurtenis. De verhalen van de geinterviewden draaien om de mate waarin Coetzee tot intimiteit in staat is in zijn verhouding tot hen. Dat houdt niet over. Over het algemeen staat Coetzee niet bekend om zijn gevoel voor humor, maar in Zomertijd vinden we een weergaloos geestige, pijnlijke en daarom tekenende passage. John neemt een bandje van het strijkkwintet van Schubert mee naar zijn minnares en draagt haar op de liefde met hem te bedrijven op het langzame deel. ‘Ik weet niet of u zich het langzame deel herinnert,' zegt de ex-minnares tegen de biograaf, ‘maar er is een lange vioolaria met de bonkende altviool op de achtergrond, en ik kon voelen dat John de maat daarvan probeerde aan te houden. Het hele gedoe kwam geforceerd, belachelijk op me over. Op de een of andere manier deelde mijn afstandelijkheid zich aan John mee. ‘Maak je hoofd leeg!' siste hij tegen me. ‘Voel door de muziek!'" Het experiment valt totaal in duigen. Ik heb altijd sterk de erotiserende gepassioneerde lading van Schuberts strijkkwintet ondergaan. Nu kan ik het helaas nooit meer horen zonder aan deze scène te denken.
Schrijven is de enige vorm van intimiteit waarin de auteur op afstand blijft en toch nabij is, waarin hij de muziek maakt en de maat aangeeft.
Alle psychologie is gemakzucht ten overstaan van life and times of John Michael C. maar toch dringt zich de vraag op naar de exitstrategie. Hoe kan Coetzee zichzelf in zijn werk nog verder wegschrijven? Wie wil hij zijn? Hoe kan hij zonder passie en empathie, zonder kracht en ruggengraat - want dat is het beeld dat de vertellers van hem schetsen - eigenlijk schrijver zijn? Dat kan hij niet. Aangezien hij schrijver is, Nobellaureaat zelfs, moet uit dat feit met terugwerkende kracht worden geconcludeerd dat in de onhandige, enigszins schuwe jonge man een kracht school, die hij wel in zichzelf vermoedde, maar waarvan hij niet wist hoe hij die moest bevrijden, totdat hij daadwerkelijk ging zitten en schreef. Sommige lezers en critici noemen dat zelfportret ontluisterend. Dat is het niet. Het is een correctie op de pretentie van het ego. Het is de demonstratie van de ware kracht. Het is een bewijs van de morele taak van de schrijver met onthecht oog zowel de werkelijkheid als zichzelf in de werkelijkheid te beschouwen. Wie de ander de maat neemt, kan zichzelf daar niet aan onttrekken. Hij doet dat in de vorm van fictie, verhevigde werkelijkheid. Niet ijdel, maar wel een tikje demonstratief.
Zomertijd markeert het moment dat de falende man Coetzee schrijver wordt. Daarna is hij aanwezig in zijn fictie, soms in een opzichtig alter ego als Elisabeth Costello, soms meer in het verborgene in The Master of Petersburg. Vanaf het moment dat hij fictie schrijft gaat de persoon van de auteur op in zijn werk. Om zijn hele leven consequent in dienst te stellen van de literatuur moest hij ook zijn verborgen jaren in zijn fictie betrekken. Coetzee bestaat niet meer. Coetzee gaat restloos op in zijn werk.
Translation - Albanian Me 17 maj 2010, gjate nje mbremjeje ne Filarmonie ne Harlem, Nellekke Noordervliet foli lidhur me jeten dhe vepren e autorit jugafrikan Coetzee.
Ketu me poshte eshte teksti i fjalimit.
Ne fillim te viteve 80-te, ne kohen kur ne, dilnim me qindramijera neper demonstrata per te protestuar kunder vendosjes se raketave berthamore ne “oborret” tona, si pergjigjie ndaj rrezikut qe perbente blloku sovjetik, lexova “Waiting for the Barbarians”. Kjo ishte njohja ime e pare me vepren e Coetzee-s. Ai qe me la me shume mbresa qe zeri i tij.
Nje perberes thujase i pakapshem, por mese i domosdoshem i te shkruarit eshte te gjeturit e “the tone of voice”, zerit. Ka plot raste kur romanit i mungon nje ze. Edhe ne ato raste kur behet fjale per nje veper thuajse te persosur : personazhet jane mese ne rregull, dialogjet po ashtu, forma eshte e qendrueshme dhe tematika e zhvilluar me se miri, serish ndodh qe nje roman te tingelloje krejt pa gjak; nuk te prek, nuk te mbetet ne mendje, nuk te trondit.
Kjo vjen nga mungesa e zerit, qe nuk duhet ngaterruar asnjehere me konceptin e “treguesit”. Zeri nuk ka nevoje te jete patjeter i ngrohte ose i gjalle. Zeri mund te jete i ftohte, distant, apo i qete; mund te tingelloje e te kendoje; te heshte a te peshperise, te trumpetoje a te leshoje tinguj prej çeliku. Zeri dridhet kur deperton ne shpirtin e lexuesit.
Zeri i Coetzee-s me qe ngulitur ne mendje, por une nuk e pata ndjekur menjehere. Vetem kur lexova “Mjeshtri i Pjeterburgut” arrita te lidhesha pas tij. Nuk behet fjale per romanin e tij me te njohur e as me thjeshtin. Pas ketij libri i kam blere dhe i kam lexuar e rilexuar te gjitha romanet e tij deri me sot. “Disgrace” (Turpi), me konfirmoi menjehere idene qe pata krijuar, qe Coetzee nepermjet asaj qe shkruan, perpiqet ta mbroje lexuesin e vetveten nga nje realitet jo i kendeshem.
Ne ate periudhe pata vizituar disa here Afriken e Jugut dhe e kisha provuar vete efektin qe romani kishte mbi komunitetin per te cilin bente fjale. Ne bisedat me afrikanet e bardhe kuptoja se sa te veshtire e kishin ata qe t'u pershtateshin kushteve qe kishin ndryshuar. Se si perplaseshin e mundoheshin me ndjenjen e fajit dhe te pergjegjesise. Se si e justifikonin vetveten vazhdimisht. Se si ata e kishin te veshtire te pajtoheshin me padrejtesite qe u ishin bere, por refuzonin t'u kunderviheshin padrejtesive, qe te tjereve u ishin bere e beheshin prej tyre. Une perpiqesha te kuptoja se si ia arrinte Coetzee, te bente ate qe kishte bere; çfare ndodh e kur ndodh. Pathosi dhe gjuetia e efekteve jane te huaja per vepren e tij. Ai e terheq lexuesin pak nga pak si nje peshkatar i zoti. Ai eshte nje dhelper e zgjuar, nuk e kap kollaj. Ai arratiset. Ai eshte Hudini i letersise. Po a eshte ai ne gjendje te çlirohet prej kemishes se forces dhe te mos bjere ne kurthin e autobiografise?
Te tre romanet; “Vitet e femijerise”, “Portret i nje djaloshi” dhe “Koha e veres” ne pamje te pare nuk ngjane si autobiografike. Ata jane te ndertuar mire e jane tejet fiktive. Ne ta jane perzier mire perberesit e dy lloj zhanreve. Tek “Koha e veres” gjejme madje edhe perberes te nje te zhanri te trete : “the making of” te nje zhanri. Biografi i Coetzee zbraz sirtarin e tij te mbushur me shenime mbi personazhin Coetzee; me reportazhe e me intervista te bera ish-dashnoreve apo te njohurve te vjeter, materiale keto te mjaftueshme per te pershkruar nje jete njeriu. Eshte nje prodhim i rrjedhuar. Nuk behet fjale per nje liber te vertete, por per mundesine per t'u shnderruar ne nje liber. Edhe pse perkohesisht i paplote, gjithsesi eshte nje liber.
Ne faqen e pare tek titulli eshte shenuar emri i autorit : J.M. Coetzee. Ketu ne Harleem te vjen menjehere ne mendje pamja me infermieren ne kutite (e kakaos) e firmes Droste.
Te tre romanet autobiografike na e paraqesin autorin si njeri, ashtu siç ka qene perpara se te behej shkrimtar i famshem. Jeta e fshehur e Jezusit. Ata (romanet) prezantojne kendveshtrimin e shkrimtarit, unit te tij, kur ishte i ri, nepermjet syve te te tjereve, treguesit, biografit, te intervistuarve. Coetzee huazon zerin e dikujt tjeter per te na treguar per femijerine dhe vitet e tij te rinise. Ne kete menyre krijon nje distance te madhe. Ai perdor keshtu deshmitare te pabesueshem. Lind pyetja, nese keta deshmitare jane po aq, apo edhe me te pabesueshem sa vete autobiografi. Gjithsesi pabesueshmeria e tyre eshte e nje lloji tjeter. A nuk duket sikur kjo pabesueshmeri e dyfishte ashtu si edhe mohimi i dyfishte, perdoret qellimisht per te perforcuar pershkrimin e realitetit, a me sakte te se vertetes qe gjendet ne thellesi te realitetit.
Une nuk u besoj shume autobiografive apo romaneve autobiogafike. Shkrimtari fshihet pas trillimit te tij e kjo e dhene me mjafton. Nuk me duket e nevojshme qe dikush te dije se si dhe ku fiktivja/ trillimi perputhet me jeten e autorit. Shkrimtari vete nuk eshte interesant sepse ai eshte shkrimtar. Personi i tij meriton nje biografi apo autobiografi po as sa ç'e meriton edhe furrxhiu ne cep te rruges qe punon me mish e me shpirt dhe derdh gjithe talentin ne buket qe pjek. Per fat te keq, shume lexues bashkekohore provojne nje nevoje gati negative per te “situr” dheun pjellor te imagjinates, ne kerkim te “arit” te realitetit. Kulti i personit ben te zhduket vepra pas njeriut.
Kjo nevoje e pakendshme e lexuesit gjen jo rralle mbeshtetje tek vete shkrimtari. Duke qene njeri asgje humane/njerezore nuk i eshte e huaj. Per kete arsye shume shkrimtare provojne , ashtu si shume njerez, deshiren e semure qe te flasin kryesisht per veten e tyre dhe ne kete menyre ta paraqesin veten me te mire, me inteligjente, me te shoqerushem a me autiste dhe me te jashtzakonshem se ç'jane ne te vertete. Shkrimtaret e mitoligjizojne unin e tyre me nje perkushtim te veçante dhe mbi te gjitha kjo ua siguron edhe buken e gojes. Prodhimet e çmendurise se dyanshme, te shkrimtarit qe automitologjizohet dhe te lexuesit te uritur per ate qe ka ndodhur ne te vertete- me perjashtime te vogla- perbejne ekuivalentin letrar te revistave roze. (qe merren me thashetheme).
Vepra autobiografike e nje autori qe e ka bere mese te qarte deshiren per te mos qene si njeri ne qender te vemendjes, dhe te cilit gati deri ne formen anekdotike i mungon talenti social, e ka vendin ne a- traditen e autobiografive autozbuluese qe nga koha e Agustinit dhe b. ne kultin bashkekohor te personalitetit. Ne rast se kulti i personalitetit sjell me vete vetem autenticitet te rreme (fals), atehere ky duhet te balancohet me autenticitetin e sinqerte te nje vetekerkimi te pameshirshem. Perdorimi i vetes se pare, eshte ne kete rast tejet i infektuar, tejet i vetelavderueshem, ose teper sherues. Zgjedhja per te perdorur nje tregues ne raste te tilla eshte mese e justifikueshme.
Autobiografi vishet me xhaketen e biografit. Megjithate kjo nuk do te thote qe rreziku i vetekenaqesise perverse ose i koketerise se mbushur me nje modesti agresive eshte asgjesuar. Qe te arrihet kjo duhet luajtur nje loje mese e qarte me vertetesine.
Tensioni qe krijohet nga perpjekja gati kokeforte per ta trajtuar unin si personazh te romanit, duke qene mese i ndergjegjshem per te gjitha rreziqet e kurthet ku mund te ngaterrohet e te bjere autori/autobiografi, i ben te tri librat, autobiografikisht te ngjyrosur, te Coetzee-se kaq te mprefte e çpues. Nje perjetim i tille haset rralle ne letersi.
Femija i librit “Femijeria” trajtohet shume tradicionalisht. Djaloshi ne liber eshte inteligjent, i ndjeshem e gati i mbindergjegjshem per vetveten. Nje mesues i brendshem e shoqeron vazhdimisht femijen, dhe vlereson e komenton jo vetem sjelljen e prinderve te tij por edhe ate te vete djaloshit. Eshte disi e paqarte nese ky mesues i rrepte, qe i jep ngjyre ndjeshmerise se Xhonit te vogel, eshte vete autori i mevonshem. Kjo pasi ky vogelush i vetmuar nuk eshte edhe aq vetem, ai ka plot shoke e deri ne njefare mase eshte nje qenie e shoqerueshme.
Nen koracen e vetevezhgimit te rrepte, deperton nje lloj emocioni i pafiltruar, tejet delikat e i thyeshem, qe vazhdon te tingelloje ne sfondin e te tre romaneve : dashuria per vendin, qe nuk i perket. “Po ne thellesi te zemres se tij ai e di ate qe ferma me menyren e saj e di edhe ajo: qe Voelfontein nuk i perket askujt. Ferma eshte me e madhe se ata te gjithe bashke. “ Eshte nje dashuri e kote e harxhuar e pavlere dhe e papergjigjur per vendin ku Afrikanet e bardhe jane ne shtepine e tyre por qe nuk u perket. Kjo e fundit nuk vjen si rezultat i imigracionit qe ka kohe qe ka ndodhur, por nepermjet ushtrimit te forces/dhunes se Afrikaneve te bardhe mbi pjesen tjeter te popullates. Por “vendi” ketu ka tjeter kuptim. Dashuria e Xhonit eshte nje dashuri e hidhur e harxhuar e hedhur poshte eshte nje dashuri e papergjigjur per boten, per jeten. E gjitha kjo rezulton ne turp.
Motoja e librit “Portret i nje djaloshi” nuk eshte ashtu rastesisht nje strofe nga Gethe,: “Wer den dichter will verstehen, mutz in Dichters Lande gehen”: “Ai qe do ta kuptoje poetin duhet te udhetoje ne vendin nga vjen poeti”. Toka eshte çelesi per tek shkrimtari dhe vepra e tij. Raporti i veshtire me vendin e tij (token) e shtyn matematicienin e ri, shkrimtarin e mevonshem qe te largohet nga Afrika e Jugut. Natyrisht qe kjo moto mund te spjegohet ne shume menyra. Per te kuptuar shkrimtarin duhet te depertosh ne pejsazhin e shpirtit te tij, qe ai e shpalos ne vepren e vet. Shkrimtari dallohet ne vepren e tij.
Prej fakteve biografike dihet tashme qe qendrimi Coetzee ne Londer nuk ka qene ashtu siç ai e pershkruan tek “Portret i nje djaloshi”. Por kjo pak rendesi ka. Ne kemi kohe qe kemi arritur ne nje nivel tjeter te autobiografise, aty ku trillimi (fiktivja) eshte nje mjet me i forte sesa faktet, per te pershkruar te verteten/realitetin. Kjo eshte mbrojtja me efektive e romanit si lloj letrar. Djaloshi i “Viteve te femijerise”, behet burre dhe meson ta njohe, por nuk arrin ta doje veten. Realiteti dhe pretendimet qe ai ka ndaj vetes jane dy skaje ekstreme. Prej te dy zgjedhjeve qe i mbeten njeriut ne keto raste: vetedenimi ose ndryshimi i pretendimeve ndaj vetes per treguesin ka vetem nje rruge te mundshme: kurrajimi i vetes.
Tek “koha e veres” ai qe e ka fjalen eshte biografi i Coetzee i cili merr ne pyetje te njohur te vjeter te shkrimtarit tashme te famshem. Distanca qe ekzistonte me pare ne dy romanet e tjere, ndermjet shkrimtarit dhe treguesit, behet tani edhe me e madhe. Drita reflektohet nepermjet nje pasqyre. Eshte drita e henes. Po aq, fantazmagorike dhe indirekte (jo e drejtperdrejte). Pamja e djaloshit qe u be burre e u kthye ne vendin e vet e qe pregatitet te behet shkrimtar nuk zbutet pas kesaj. Biografi nuk e ka idene se ç'duhet te beje me shenimet dhe me bisedat qe ka zhvilluar. A ishte ky shkrimtari i famshem? Turpi, nuk prezantohet me por eshte forma me te cilen libri vjen tek lexuesi.
Cili eshte raporti ndermjet shkrimtarit dhe tjetrit? I ashtequajturi biograf provon ta kuptoje. Ne rast se te shkruarit eshte nje lloj nevoje per t'u lidhur a kontaktuar, cila eshte arsyeja qe e shtyn ta beje ate, mungesa apo tepria? Te shkruarit e te lexuarit eshte nje ndodhi shume intime. Tregimet e te intervistuarve rrotullohen rreth mases ne te cilen Coetzee eshte ne gjendje te krijoje nje raport intim me ta. Ka edhe me mire. Ne pergjithesi Coetzee nuk eshte edhe aq i njohur per sensin e humorit, por ne romanin “Koha e veres” gjejme nje pjese te pakrahasueshme, simpatike te dhimbshme, nga ato qe lene shenje. Xhoni merr me vete tek e dashura e tij kaseten e kwintetit te harqeve te Shubert dhe i kerkon asaj qe te bejne dashuri gjate pjeses se ngadalte (lento). “Nuk e di nese ju kujtohet se si ben pjesa e ngadalte (lento)- i thote ish e dashura intervistuesit, por eshte nje pjese e gjate e luajtur ne violine me nje viole qe kercet ne sfond. une ndjeja qe Xhoni provonte t'i permbahej kohes/ritmit.E gjitha kjo me dukej e sforcuar, qesharake. Ne nje menyre ose nje tjeter Xhoni e ndjente largesine time. “Mos mendo asgje” me peshperiste. “Ndjej nepermjet muzikes!”. Eksperimenti deshton totalisht. Une qe kam arritur gjithmone ta ndjej ngarkesen erotike te kesaj pjese te Shubertit, e kam tani shume te veshtire ta ridegjoj pa m'u kujtuar kjo skene.
Te shkruarit eshte e vetmja forme e intimitetit ku shkrimtari mbetet i distancuar e njekohesisht shume afer. Eshte ai qe krijon muziken dhe transmeton ritmin/kohen.
Te gjitha persiatjet psikologjike s' jane gje tjeter veçse nje kerkim i tepruar perballe jetes dhe vepres se John Michael C. Megjithate lind pyetja lidhur me strategjine e largimit. Si arrin Coetzee ta largoje vetveten nga vepra e tij? Kush kerkon te jete? Si eshte e mundur qe ai te jete shkrimtar pa provuar pasion apo empathie, pa deshmuar fuqi e force karakteri? Kjo eshte ideja qe japin ata qe flasin per te. Kjo eshte e pamundur. Duke qene se ai eshte shkrimtar, mbi te gjitha fitues i çmimit Nobel, duhet konkluduar qe ne ate djalosh te turpshem e jo edhe aq te shkathet fshihej nje fuqi, qe ai vete kujtonte se e kishte por qe duhet te gjente rruge, te çlirohej, deri sa ai vendosi te ulej e te shkruaje. Disa kritike dhe lexues e quajne kete lloj autoportreti te shperfytyruar. Por nuk eshte kjo. Ky eshte nje korrigjim mbi pretendimet e egos. Eshte demostrimi i fuqise se vertete. Eshte prova e detyres morale te shkrimtarit per te pershkruar vertetesine dhe vetveten me sy te tjere, me sy te rreme. Ai arrin ta beje kete ne formen e trillimit, te realitetit te mbingarkuar. Jo domosdoshmerisht shitmendese por ne menyre demonstruese. Tek “Koha e veres” mungon momenti kur njeriu i deshtuar Coetzee shnderrohet ne shkrimtar. Me pas ai eshte i pranishem ne shkrimet e tij here si alteregoja Elizabeth Costello, e here i fshehur si tek Mjeshti i Pjeterburgut. Qe nga momenti qe ai shkruan letersi, personi i autorit shkrihet ne vepren e tij. Ne menyre te tille qe t'ia kushtoje konseguent gjithe jeten vepres se tij duhej qe t'i vinte edhe vitet e tija te fshehura ne sherbim te letersise dhe t'i pershkruante ne librat e tij. Coetzee nuk ekziston me. Coetzee eshte bere perjetesisht nje me vepren e tij.
More
Less
Experience
Years of experience: 21. Registered at ProZ.com: Sep 2013.